De neus, ruiken en  proeven.

Net als het woord "wingerd" is onze neus vergeten, ons eigen neusje van de zalm erkennen we niet. Als we moeten zeggen in welke volgorde onze zintuigen favoriet zijn, komt het reukvermogen op de allerlaatste plaats. Aan ogen hechten we de meeste waarde. Niet meer kunnen zien lijkt ons een allesoverheersende ramp: een en al duisternis zonder mensen, natuur, kunstwerken en televisie. Daarna komt doofheid: geen muziek meer, niets meer kunnen verstaan, totale stilte - we moeten er niet aan denken. En die neus, nou ja, die moeten we eventueel maar als eerste offeren.

We hebben geen idee hoe groot dit offer is. We hebben er niet eens een woord voor. Ogen: blind. Oren: doof. Neus: niks.
In de wetenschap wordt gebruik gemaakt van een Grieks woord, anosmie, dat is samengesteld uit an (zonder) en osmè (geur). Onze spreektaal werkt met omschrijvingen als 'kan niet meer ruiken' of 'is reukvermogen kwijt'. Wie dit overkomt, wie 'niks' wordt na een ongeluk of ten gevolge van een bepaalde virusinfectie, kan nauwelijks vatten wat er gebeurt. Je kunt zien, je kunt horen, maar je lijkt alleen te staan, geïsoleerd te raken, omdat je niet meer kunt ruiken. Wie buiten het geurenveld terechtkomt - of dit nu een stinkende trein met natte regenjassen is of een rozenperk - gaat zich buitengesloten voelen, wat heel beangstigend werkt en vaak tot depressies leidt.

Het angstige wordt niet alleen veroorzaakt doordat een belangrijke sleutel tot levenslust verloren is gegaan. Wie zijn reukvermogen verloren heeft, is ook een alarmfunctie kwijt. Reukprikkels waarschuwen ons als het gas geen vlam vat, eten bedorven blijkt te zijn of als de prullenbak in de fik staat.
De geur speelt een zo ongemerkte, maar zo belangrijke rol in ons leven dat de juiste waardering ervoor in de meeste gevallen pas komt als het te laat is.
Onze neus, dit chemisch zintuig, is fylogenetisch (van oorsprong) zeer oud en functioneert in belangrijke mate op onbewust niveau. In afwijking van de overige zintuigen die via een lang en ingewikkeld zenuwsysteem informatie doorgeven aan diverse delen van het brein, rapporteert het reukorgaan aan het evolutionair veel oudere limbische systeem, ook wel rhinencephalon of reukhersenen genoemd. Het limbische systeem dat in nauw contact staat met hypothalamus en hersenstam, kwam al bij de primitieve dieren voor en speelt een belangrijke rol bij elementaire driften, zoals eten, drinken, ademhaling en seks. De mens kreeg er tijdens de evolutie een denkende laag overheen, de neocortex, maar signalen als honger, dorst, opwinding en emoties worden nog steeds door het limbische systeem gegeven, waarna de neocortex tot handelen aanzet. Zo ook het ruiken: een geur arriveert in de emotionele regio van het limbische systeem, waarna hij, doorgestuurd naar het denkende deel, eventueel ‘vertaald’ en beoordeeld wordt. Het feit dat we geuren wel kunnen onderscheiden maar nauwelijks kunnen benoemen, laat eveneens zien dat er een verschil tussen de reuk en de overige zintuigen is.

Piet Vroon illustreert het in zijn boek Tranen van de krokodil als volgt: ‘( ...) Maak twee vuisten en zet de kootjes van de vingers tegen elkaar. Leg de duimen eveneens tegen elkaar en krom de duimtappen over de eerste knokkel van de wijsvingers. Bekijk het geheel van alle kanten en u hebt een grof beeld van de grote hersenen. Aan de bovenkant ligt over de volle lengte een spleet. Deze markeert twee helften of hemisferen. Op de plaats waar de middelvinger uit de hand ontspringt, ligt een gebied dat te maken heeft met lichamelijke gewaarwordingen (zoals huid- en spiergevoel) en voor het maken van fijne bewegingen. Het gedeelte bij de muis van de pink verbergt het gezichtsvermogen. Centra voor gehoor en spraak bevinden zich ter hoogte van de middel- en ringvinger op de rug van de hand (...) Kantel de handen nu een stukje naar buiten, maar zorg ervoor dat de pinken tegen elkaar aan blijven liggen. De binnenzijde van de vingers en de muis van de duim corresponderen ongeveer met het limbische systeem dat een belangrijke rol speelt bij emoties en gevoelens. Signalen vanuit de reukzin komen vooral in dit gebied terecht (...)’

Herinneringen via ruiken

Zonder dat we het merken worden onze emoties en ons gedrag door geuren beïnvloed. Thuis ruikt het vertrouwd, maar het is zo eigen dat het ons niet meer opvalt. Na terugkeer van vakantie ruiken we ons eigen huis soms weer even, maar voor anderen hangt er altijd een duidelijk waarneembare geur. Buiten de deur reageren we bewust of onbewust heel direct met ons reukvermogen. Een wc die net bezet was, kan ons doen terugdeinzen en een slagerij waar worst of vlees gerookt wordt, lopen we niet voorbij zonder die typische geur bewust te ruiken. Bij minder geprononceerde geuren 'ondergaan' we een omgeving: we voelen ons er prettig of juist niet, zonder stil te staan bij hoe het er ruikt.

De reukzin staat in nauw verband met het geheugen. Door de lucht van krijt kunnen beelden van het vroegere schoollokaal naar boven komen en het ruiken van een bakkerij brengt de luilakbollen en het luilakkattekwaad van jaren geleden, schijnbaar zonder enige aanleiding, terug in onze herinnering. De linnenkast met de grote spiegel op de ouderlijke slaapkamer met het ijskoude zeil lijkt nog te bestaan bij de lucht van lavendel.

Marcel Proust (1871-1922) gaat in zijn roman A la Recherche du Temps Perdu op zoek naar zijn verleden waarbij herinneringen worden opgeroepen door de smaak van koekjes. De geur en de smaak van een madeleine, vergelijkbaar met de Nederlandse lange vinger, die hij in zijn kopje thee sopt, brengen hem terug in het huis van tante Léonie in Cornbray (het huidige IlliersCombray, waar het Proust-museum staat).

Kinderen die last van heimwee hebben, voelen zich vooral zo ongelukkig omdat niets van de logeerlucht aan thuis herinnert. De beer of het knuffellapje kan dit verdriet mogelijk helpen voorkomen, omdat zo'n knuffel de lucht van het eigen ledikantje bij zich draagt. Astronauten schijnen tegenwoordig te worden voorzien van flesjes met vertrouwde geuren, omdat het steriele ruimtevaartuig lichtelijk op de zenuwen blijkt te werken. Doordat reukzin en herinnering zo dicht tegen elkaar liggen, kan een geurassociatie emoties en gedrag beïnvloeden. Een vrolijke stemming wordt vaak veroorzaakt door een geur die je eerder gewaar werd bij een feestelijke gebeurtenis. Maar de lucht die in de auto hangt waarin iemand zakt voor zijn rijexamen kan hem zo conditioneren dat hij bij een totaal andere prestatie door dezelfde lucht opnieuw de mist ingaat.

Op het Engelse vliegveld Heathrow wordt een lichte dennegeur verspreid om nerveuze reizigers op hun gemak te stellen en in Japan worden sommige kantoorgebouwen nauwelijks merkbaar geparfumeerd om het personeel te stimuleren. Werknemers worden 's ochtends ontvangen met een zweempje citroen, dat na enkele uren wordt vervangen door een lichte bloemengeur, ter verhoging van de concentratie. 's Middags kan het personeel er weer flink tegenaan met een houtlucht en men is van mening dat deze aromatherapie uitstekende bedrijfsresultaten oplevert.

Een plastic tas kan tegenwoordig ont-zet-tend naar leer ruiken en natuurlijk gas wordt kunstmatig voorzien van een alarmgeur. Japanners die slaapproblemen hebben zijn in de gelegenheid zich te hullen in een walm van lavendel, dille, majoraan, kamille en cipres om de volgende ochtend te worden gewekt met een kwiek eucalyptus-/dennegeurtje.

Die niets ruikt, die niets proeft

Wat velen zich niet realiseren is dat men met het offeren van de reukzin tegelijkertijd de smaakzin kwijtraakt. Onze tong waarmee we denken te proeven is als het om geur en smaak gaat een vrij mager instrument. Zodra we iets in onze mond stoppen constateren we wat de temperatuur is, we tasten de substantie af, bij een prikkerig gevoel merken we dat er koolzuur in het drankje zit en branderigheid op onze tong verklapt dat het voedsel flink gekruid is, maar waar het naar smaakt? We komen niet verder dan zoet, zuur, zout of bitter.

Proeven is naast happen tegelijkertijd een kwestie van zien en ruiken. Met een blinddoek om ons hoofd zijn geurstoffen bijzonder moeilijk te benoemen en bij het zien van een paarse bloemkoolsoep zullen de meeste gasten huiveren. Het oog speelt altijd mee. Net als de neus. Is die verstopt, dan smaakt eten nergens naar en vergaat ons de eetlust.

De geurstofmoleculen van ons voedsel gaan via de neus- en keelholte langs het kleine stukje geelbruin gekleurd slijmvlies dat hoog in onze neusgaten zit: het reukepitheel. Dit bestaat uit receptor- en andere cellen die de geur/smaak doorzenden naar de bulbus olfactorius, het naar voren geschoven stukje hersenen dat op 'Vroons vuisten' door de muizen van de duimen wordt weergegeven. Zijn de luchtwegen verstopt dan kunnen geuren de zintuigcellen niet of nauwelijks bereiken en smaakt ons eten eigenlijk nergens naar.

Niet alleen inhaleren we geuren, we zenden zelf ook geuren uit met ons lichaam. Bij ziekte zijn het vaak lichaams- en vooral ademgeuren die aangeven wat er mis is en met behulp van gaschromatografie kunnen diagnoses worden gesteld. Een acetongeur in de adem van de patiënt duidt op suikerziekte. Een slechte nierfunctie verraadt zich door een visachtige geur en knoflooklucht wijst op een vergiftiging.

Maar ook als we niet ziek zijn, draagt ieder een eigen geur mee. De beharing van ons lichaam die in de puberteit ontstaat houdt de afgescheiden lijflucht vast en zorgt bij wijze van spreken voor een riekend harnas. Dit lichaamsparfum kan bij een geliefde zeer in de smaak vallen, maar het kan ook weerzin opwekken. ('Ik kan hem niet luchten of zien.') Zelf zijn we over het algemeen niet te spreken over ons eigen luchtje. We vinden eigenlijk dat we 'stinken' en wassen en parfumeren ons om de eigen geur te verdoezelen. De zoöloog D. Michael Stoddard zegt in zijn boek The Scented Ape dat de mens helemaal niet naar mens wil ruiken. Dat hij geen geursignalen wenst uit te zenden met zijn lichaam en dat tijdens de evolutie ook het vermogen om te ruiken sterk teruggelopen is. Toch zal het de neus volgens Stoddard niet zo vergaan als de staart. Zolang de mens op handen en voeten liep en vruchten plukte uit bomen had de staart zin om even aan een tak te hangen, maar nu we op voeten lopen is de staart overbodig geraakt en doen we het verder zonder. Maar onze neus is bij lange na niet overbodig geworden. Al is het ruiken ondergeschikt geraakt aan het kijken, op onderbewust niveau kunnen we niet zonder neus. Door ons ruiken kiezen we, zonder dat we het weten, onze seksuele partners en daarmee houden we onze soort in stand.